Isolatiemateriaal: het materiaal dat gebruikt wordt om warmteverlies in een woning te verminderen.
Spouwmuurisolatie: het isoleren van de ruimte tussen de binnen- en buitenmuur van een woning.
Dakisolatie: het isoleren van het dak van een woning om warmteverlies via het dak te voorkomen.
Vloerisolatie: het isoleren van de vloer van een woning om warmteverlies via de vloer te voorkomen.
Kierdichting: het afdichten van kieren en naden in de woning om warmteverlies te voorkomen.
HR++ glas: glas dat beter isoleert dan standaard dubbel glas en helpt om warmteverlies via de ramen te verminderen.
Energieprestatiecoëfficiënt (EPC): een maatstaf voor de energiezuinigheid van een woning.
Warmtebeeldcamera: een instrument dat gebruikt wordt om warmteverlies in een woning te detecteren en te visualiseren.
Isolatiewaarde: een maatstaf voor de mate waarin isolatiemateriaal warmteverlies kan voorkomen.
Luchtdicht bouwen: het bouwen van een woning waarbij alle kieren en naden zorgvuldig afgedicht worden om warmteverlies te voorkomen.
R-waarde: de isolatiewaarde van isolatiemateriaal, uitgedrukt in m²K/W.
U-waarde: de mate waarin warmte door een constructie kan stromen, uitgedrukt in W/m²K.
Na-isolatie: het isoleren van een bestaande woning die nog niet geïsoleerd is.
Koudebrug: een plek in de constructie van een woning waar warmteverlies optreedt doordat er geen isolatie aanwezig is.
Isolatiepremie: een financiële tegemoetkoming van de overheid of energieleverancier bij het isoleren van een woning.
Passiefhuis: een zeer energiezuinige woning die weinig energie verbruikt voor verwarming en koeling.
Zonne-energie: energie opgewekt uit zonlicht, bijvoorbeeld via zonnepanelen op het dak.
Ventilatie: het reguleren van de luchtcirculatie in een woning om een gezond binnenklimaat te creëren en vochtproblemen te voorkomen.
Warmtepomp: een apparaat dat warmte uit de buitenlucht of de bodem haalt en gebruikt voor de verwarming van een woning en/of tapwater.
Energielabel: een label dat aangeeft hoe energiezuinig een woning is, variërend van A (zeer energiezuinig) tot G (zeer onzuinig).
CO2-uitstoot: de hoeveelheid CO2 die vrijkomt bij het verwarmen en koelen van een woning, en die bijdraagt aan klimaatverandering.
Groene energie: energie opgewekt uit duurzame bronnen, zoals zonne-energie, windenergie en waterkracht.
Energiebesparing: het verminderen van het energieverbruik in een woning, bijvoorbeeld door isolatie, zuinige apparatuur en gedragsverandering.
Energieaudit: een onderzoek naar het energieverbruik en de energiebesparingsmogelijkheden in een woning.
Thermografie: het maken van warmtebeelden van een woning om warmteverlies in kaart te brengen.
Duurzaam bouwen: het bouwen van een woning met aandacht voor energiezuinigheid, gebruik van duurzame materialen en het verminderen van de CO2-uitstoot.
Isolatiecertificaat: een document dat aantoont welke isolatiemaatregelen er zijn genomen in een woning.
Dubbel glas: glas dat uit twee lagen glas bestaat met daartussen een laagje stilstaande lucht of gas, waardoor het beter isoleert dan enkel glas.
Koude-isolatie: het isoleren van constructiedelen die aan de buitenzijde van de woning liggen, zoals het dak en de gevel.
Binnenisolatie: het isoleren van constructiedelen die aan de binnenzijde van de woning liggen, zoals de binnenmuren.
Geluidsisolatie: het verminderen van geluidsoverlast van buitenaf of tussen verschillende ruimtes in een woning.
Natuurlijke isolatiematerialen: isolatiematerialen gemaakt van natuurlijke materialen, zoals houtvezels, schapenwol en cellulose.
Kunststof isolatiematerialen: isolatiematerialen gemaakt van kunststof, zoals EPS, XPS en PIR.
Minerale isolatiematerialen: isolatiematerialen gemaakt van anorganische materialen, zoals glaswol, steenwol en vermiculiet.
Brandveiligheid: de mate waarin een woning brandveilig is, bijvoorbeeld door gebruik van brandvertragende isolatiematerialen en rookmelders.
Isolatiedikte: de dikte van het isolatiemateriaal die nodig is om de gewenste isolatiewaarde te bereiken.
Gevelisolatie: het isoleren van de gevel van een woning om warmteverlies via de buitenmuur te voorkomen.
Isolatiemonteur: een vakman die gespecialiseerd is in het aanbrengen van isolatiematerialen in woningen.
Luchtvochtigheid: de hoeveelheid vocht in de lucht, die van invloed kan zijn op het binnenklimaat en de condensvorming op ramen en muren.
Isolatielagen: de verschillende lagen isolatiemateriaal die nodig zijn om een goede isolatiewaarde te bereiken, bijvoorbeeld bij dakisolatie of vloerisolatie.
Isolatiewaarde: de mate waarin isolatiemateriaal warmte vasthoudt en warmteverlies voorkomt, uitgedrukt in de R-waarde of de U-waarde.
Isolerende beglazing: beglazing die beter isoleert dan standaard enkel glas, zoals dubbel glas, HR++ glas of triple glas.